Eet- en drinkstoornissen bij baby’s en jonge kinderen.
De moeilijkheden met het eten en drinken komen doordat kinderen de spieren die nodig zijn bij het zuigen, afhappen van een lepel, bijten, kauwen en slikken niet onder controle hebben. Ze verslikken zich regelmatig en spugen veel. Soms krijgen ze daarom het eten via een sonde. Bij sondevoeding wordt de voeding door een slangetje, meestal via de neus, in de maag gebracht. Sondevoeding wordt bij een baby of een jong kind gegeven als het moeite heeft met slikken, niet kan slikken of voedsel weigert zodat het te weinig voeding binnen krijgt of het eten risico’s met zich mee brengt. Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn. De baby is bijvoorbeeld te vroeg geboren en heeft nog onvoldoende kracht en uithoudingsvermogen om te zuigen en te slikken. Daarnaast is het mogelijk dat het slikmechanisme is verstoord door beschadiging van mond of keel, of de besturing van het slikken vanuit de hersenen functioneert niet goed. Dit kan het gevolg zijn van hersenletsel opgelopen voor, tijdens of na de geboorte. Soms kan het kind wel slikken, maar wil dat niet, om verschillende redenen. Ook dan kan de arts besluiten het kind met een sonde te voeden.
Gedurende de periode van sondevoeding oefent het kind zijn mond- en tongspieren weinig. Dit is ongunstig voor de ontwikkeling van het zuigen, slikken, afhappen en kauwen. Dat heeft weer een negatieve invloed op de spraakontwikkeling: als de mond- en tongspieren niet goed bewegen tijdens eten en drinken, is er kans op problemen bij de vorming van spraakklanken. Bij het spreken worden immers dezelfde spieren gebruikt als bij eten en drinken. Voor meer informatie over eet- en drinkstoornissen bij kinderen zie: voedingsproblemen bij kinderen van UMC St. Radboud.
De logopedist onderzoekt de totale motoriek en houding waarin het eten en drinken gegeven wordt. Gelet wordt op de aan- of afwezigheid van reflexen. Er wordt ook onderzoek gedaan naar de spierspanning en gevoeligheid in en rond de mond.
Tijdens de logopedische behandeling wordt de eventuele afwijkende reflexactiviteit tegengegaan, de gevoeligheid in en rond de mond verminderd en de spierspanning bij de mond gereguleerd. Dit heeft onder meer tot doel het eten en drinken gemakkelijker en plezieriger te laten verlopen, aangepast aan de mogelijkheden van het kind. Bovendien heeft het normaliseren van de mondmotoriek positieve gevolgen voor andere bewegingen die met de mond worden gedaan, zoals spreken. Bij sondevoeding zal de logopedist, eventueel in samenwerking met andere disciplines, proberen het kind regelmatig een flesje of lepelvoeding te geven. Op die manier worden de mond- en tongspieren geoefend.
De logopedist adviseert ouders en verzorgers over de houding waarin en de wijze waarop het eten en drinken het beste gegeven kan worden. In samenwerking met de ouders en eventueel andere hulpverleners wordt gezocht naar geschikte hulpmiddelen die het eten en drinken vergemakkelijken, bijvoorbeeld een aangepaste stoel, lepel of beker.
Slikstoornissen bij ouderen?
De mond wordt gebruikt om te spreken, maar ook om te eten en te drinken. Een goede samenwerking tussen lippen, tong, kaken, gehemelte en keel is hiervoor noodzakelijk. De mond moet bij eten en drinken voldoende geopend en gesloten kunnen worden en het gevoel in en rond de mond moet normaal zijn. Het vaste voedsel wordt door de kaken vermalen en de tong transporteert het vocht of de voedselbrok naar de keel. Het gehemelte sluit de neusweg af. De slikreflex zorgt dat de voedselbrok of het vocht in de slokdarm komt. Tegelijkertijd wordt de luchtpijp afgesloten om verslikken te voorkomen. Via de slokdarm komt het voedsel uiteindelijk in de maag.
Na hersenletsel (bijvoorbeeld CVA, ongeval, tumor), een aandoening van het zenuwstelsel (bijvoorbeeld Parkinson, ALS) of na een operatie in het hoofd- en halsgebied kunnen stoornissen in het slikproces ontstaan. Daarbij loopt bijvoorbeeld speeksel of voeding uit de mond, of het voedsel blijft in de mond plakken. Ook kan vocht of voedsel teruggegeven worden via de neus; of een voedselbrok blijft in de keel hangen en kan niet goed worden doorgeslikt. Er kan ook vocht of voedsel in de luchtpijp komen; meestal gaat dit gepaard met hevig hoesten en benauwdheid. Soms is het daarom noodzakelijk het eten via een sonde toe te dienen.
De gevolgen van slikstoornissen kunnen van medische aard zijn (bijvoorbeeld longontsteking bij vaak en ernstig verslikken), maar ook tot sociale problemen leiden (bijvoorbeeld bij restaurantbezoek). Voor meer informatie over slikstoornissen zie: www.dysfagie.com en www.dysphagiaonline.com
De logopedist spoort met een uitgebreid slikonderzoek de oorzaak van de slikstoornis op en stelt vast in welke fase van het slikproces de stoornis plaatsvindt. Het logopedisch onderzoek kan worden uitgebreid met een onderzoek door een kno-arts en/of een radioloog . Gedurende de behandeling verbetert de logopedist de verschillende bewegingen in het slikproces; vele oefeningen voor tong, lippen en gehemelte zijn hiervoor beschikbaar. Ook het slikken zelf wordt getraind. Hierbij wordt advies gegeven over bijvoorbeeld de samenstelling van het voedsel, de manier waarop het wordt aangeboden of toegediend, de beste houding waarin geslikt kan worden en over aanpassingen in eet- en drinkgerei en bestek.
De resultaten van de slikbehandeling zijn in grote mate afhankelijk van de ernst en aard van de stoornis. Er kunnen beperkingen blijven bestaan, waardoor bijvoorbeeld een bepaalde voedselbereiding noodzakelijk blijft of bepaalde voedingsmiddelen niet meer geslikt kunnen worden.